Voor het kaartspel Meppen heb je twee kaartspellen nodig. Vaak worden de twee tot en met de vijf eruit gehaald, maar dit is niet noodzakelijk.
Schud alle kaarten goed, en verdeel ze onder alle spelers. De spelers mogen de kaarten niet zien. Om de beurt leggen alle spelers hun bovenste kaart open op tafel. Deze stapel vormt de pot. Het is het leukst om zo snel mogelijk achter elkaar door te spelen.
Zodra er een kaart wordt opgegooid die dezelfde waarde heeft als de vorige kaart mag er op de pot geslagen worden. De speler die als eerste op de pot sloeg mag deze pakken en legt deze (ongeschud en gesloten) onder zijn eigen kaarten. Ligt de volgende kaart er al voordat er geslagen is, dan is het een foute slag. De speler die fout sloeg moet alle spelers een kaart geven die onder op de persoonlijke stapel komt.
De boer, vrouw, heer en aas zijn speciale kaarten. Wanneer jij een van deze kaarten op de pot gooit is dit een mogelijkheid voor jou om de pot te pakken. Bij de boer moet de volgende speler één kaart opgooien, bij een vrouw twee, bij de heer drie en bij de aas moet de volgende speler vier kaarten opgooien. Als de speler géén plaatje heeft neergelegd, dan mag je de pot pakken. Gooit de speler een ander plaatje neer, dan is de volgende speler aan de beurt om kaarten op te gooien.
Bijvoorbeeld: Jij gooit een heer op, de volgende speler gooit een zes, een tien en een negen op. Jij mag nu de pot pakken. Als de speler een zes en dan met een aas op tafel komt, dan moet de volgende speler maximaal vier kaarten spelen.
Ook nu mag er gewoon bij dubbele kaarten geslagen worden. Komen er dus twee boeren op elkaar te liggen dan mag je slaan.